(source/bron image/afbeelding: Stadsarchief Brugge, FOA09586)
Op 19 december 1867 werd Louis
Gilliodts-Van Severen lid van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België (CRALO). Vijf decennia lang verzorgde hij
vervolgens de uitgave van talloze costumen uit het land en graafschap
Vlaanderen. Als stadsarchivaris van Brugge toonde Gilliodts zich eveneens een
onvermoeibaar bronnenuitgever. Zijn ijver was buitengewoon. Ook in andere
opzichten liet hij zich opmerken: er was maar weinig doorsnee aan Gilliodts’
leven en werk.
Gilliodts werd op 4 juli 1827 geboren in een welvarende Brugse familie. In 1850 behaalde hij aan de Luikse universiteit het diploma van doctor in de rechten. Daarmee was zijn studietijd niet afgelopen: hij trok naar Parijs, waar hij lessen volgde aan de Sorbonne en de Ecole des Chartes. Zo scherpte de jonge Gilliodts zijn politiek inzicht aan. Hij verdiepte zich onder meer in de geschiedenis van de koninklijke macht en de overeenkomsten tussen de oude en de moderne democratie. In de aanloop naar de Kamerverkiezingen van 1852 besloot hij die kennis voor de liberale zaak in te zetten.
Twee maanden vóór de verkiezingen publiceerde Gilliodts een politiek pamflet, onder het pseudoniem van ‘paysan de la Hesbaye’. Hij drukte daarin de vrees uit dat conservatieve krachten droomden van een Belgische variant op de staatsgreep die Lodewijk Napoleon Bonaparte in Frankrijk had gepleegd. Gilliodts wierp zich op als een verdediger van vrijheid, orde en vooruitgang. Om die idealen te verwezenlijken, was eeuwenlang strijd gevoerd. Uit dat verleden moest nu kracht en inspiratie worden geput. Dat gebeurde niet: de liberalen verloren in juni 1852 de verkiezingen.
Gilliodts besloot zijn standpunten verder uit te werken. Het resultaat was een eerste deel van Etudes sur l’histoire de Belgique considérée dans ses rapports avec l’histoire de la société au moyen âge (cf. infra). In de inleiding legde Gilliodts uit dat hij de geschiedenis op filosofische wijze benaderde, om zo een wijdloops maar helder beeld te kunnen schetsen. De Belgische historici wisten niet goed hoe het boek te onthalen. In conservatieve hoek werden zijn opvattingen natuurlijk niet gesmaakt. Andere critici meenden dat de jonge auteur – hij was nog maar 26 jaar oud – vooral veel had afgeschreven. Dat hij het aandurfde om een dergelijke geschiedenis te schrijven, riep niettemin respect op.
Een tweede deel van de Etudes kwam er nooit. Dat had ongetwijfeld te maken met het mislukken van Gilliodts’ politieke carrière. In 1854 probeerde hij namelijk Kamerlid te worden, maar zijn campagne werd een fiasco. Drie dagen vóór de verkiezingen trok hij zijn kandidatuur in. Gilliodts besloot zich vervolgens bezig te houden met het beheer van de eigendommen van zijn familie. Op die manier kwam hij bij de Société centrale d’Agriculture de Belgique terecht. Voor die vereniging schreef hij in 1858 een rapport over het voorkomen van overstromingen in West-Vlaanderen. Om zijn voorstellen te onderbouwen, dook Gilliodts de archieven in. Daar bleek zijn roeping te liggen.
In mei 1858 trouwde Gilliodts met Eugènie Van Severen, de dochter van een liberaal politicus. Lang duurde dit huwelijksgeluk niet: in april 1859, drie weken na de geboorte van hun dochter, werd hij weduwnaar. Besloot Gilliodts zich daarom volledig in het verleden te verliezen? Tijdens de jaren 1860 ontpopte hij zich in ieder geval als volbloed erudiet. Hij werd in maart 1865 penningmeester van de nieuwe Brugse Société archéologique. Twee jaar later, in december 1867, volgde zijn aanstelling in de KCOWV. Al eerder was het oog van minister van Justitie Jules Bara op Gilliodts gevallen: in juli 1867 was hij lid van de commissie die de Nederlandse vertaling van het nieuwe Strafwetboek moest beoordelen.
1867 was een scharnierjaar voor Gilliodts, ook omdat toen zijn eerste erudiete publicatie verscheen. Het was weliswaar maar een kort artikel, waarin hij zocht naar de betekenis van een rijmpje:
‘Eik potjek lag
op den bank,
Eik potjek viel van den bank,
Er is geen meester in geheel Brabant,
die Eik potjek genezen kan’
De manier waarop Gilliodts deze vier regels benaderde, was ook de manier waarop hij later ontelbare archiefbronnen analyseerde. Door zoveel mogelijk informatie bij elkaar te zoeken, in verschillende talen, plaatste hij het stuk in context. De lezer kon dan zelf zijn conclusies trekken. Gilliodts bood weliswaar enkele algemene, quasifilosofische beschouwingen: verwees ‘Eik potjek’ misschien naar de tirannie, die door het volk omver moest worden geworpen?
In Gilliodts’ volgende publicaties speelden archiefstukken de hoofdrol. In oktober 1868 was hij immers stadsarchivaris van Brugge geworden. De vorige archivaris had op zijn sterfbed zijn inventaris van de oorkondenschat aan Gilliodts toevertrouwd, met de vraag dat werkstuk te publiceren. Dat gebeurde ook, maar Gilliodts ging op een heel eigen manier te werk. Hij besloot dat elk authentiek stuk een ‘oorkonde’ kon zijn. In zijn Inventaire des chartes mengde hij bijgevolg archiefbeschrijvingen met tekstuitgaven, analyses en interpretaties (bij wijze van voorbeeld wordt hierna het zesde deel, uit 1876, ingevoegd). Het resultaat was indrukwekkend én onoverzichtelijk.
Vanaf 1878 was Gilliodts lid van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis. Plichtsbewust woonde hij de vergaderingen bij, maar zijn bijdrage in de werking bleef beperkt. Vermoedelijk voelde hij zich in deze commissie niet echt thuis. Bovendien had hij zijn handen vol met ander werk, onder meer voor de CRALO: tussen 1874 en 1914 zorgde Gilliodts voor zevenentwintig boekdelen met costumen uit onder meer Brugge, Nieuwpoort, Poperinge en Ieper. Dat deze publicaties niet foutloos zijn, ligt voor de hand. Omdat hij zo snel en zo veel publiceerde, zorgde hij wel voor een behoorlijk coherent en exhaustief geheel. Tussen 1890 en 1893 werden bijvoorbeeld in zes delen de kleine steden en ingesloten heerlijkheden uit het kwartier Brugge behandeld:
Toen Gilliodts 77 jaar oud was, kreeg hij opnieuw een groot verlies te verwerken: op 7 juli 1904 overleed zijn dochter Marie. Haast dag op dag twee jaar later hertrouwde hij met Romanie Vandenbussche, die zesenveertig jaar jonger dan hij was. De pers smulde van dit huwelijk tussen een oude archivaris (‘een tiental keeren millioenair’) en een voormalige dienstmeid. Op hetzelfde moment nam Gilliodts een tweede ingrijpende beslissing, maar die trok minder de aandacht: hij nam ontslag als lid van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis. Nog maar één ander lid had hem dat voorgedaan. Steeds deed Gilliodts zijn eigen zin.
Met zijn tweede huwelijk verwierf Gilliodts de status van excentriekeling. De jaren daarvoor had hij echter net op veel erkenning kunnen rekenen. Een nieuwe generatie van historici las zijn Etudes uit 1853 met veel instemming. Paul Fredericq, hoogleraar in Gent, kon Gilliodts’ liberale geschiedvisie best smaken. Ook Henri Pirenne koesterde waardering voor de Brugse archivaris. Het beviel hem onder meer dat Gilliodts zoveel aandacht schonk aan de stadsgeschiedenis. Steden waren sinds de middeleeuwen bastions van de vrijheid, luidde het al in de Etudes. In Gilliodts’ talloze CRALO-uitgaven weerklonk dezelfde visie: tot aan zijn dood, op 24 juli 1915, bleef hij trouw aan de opvattingen uit zijn jeugd.
(source/bron image/afbeelding: Stadsarchief Brugge, FOA09586)
Louis Gilliodts-Van Severen est nommé membre de la Commission Royale pour la Publication des Anciennes Lois et Ordonnances de la Belgique (CRALO) le 19 décembre 1867. Pendant cinq décennies, il s'occupa infatigablement de la publication d'innombrables coutumes du pays et comté de Flandre. Le même zèle peut être discerné lors de ses activités en tant qu'archiviste de la ville de Bruges. Peu d'aspects de sa vie furent anodins.
Gilliodts naquit le 4 juillet 1827, au sein d'une famille aisée à Bruges. Il passa des études de droit à l'Université de Liège. Après, il part pour Paris, notamment pour y suivre les enseignements de la Sorbonne et de l'Ecole des Chartes. Ainsi, Gilliodts développa son analyse du politique et des institutions, notamment en étudiant le pouvoir royal, et les relations entre démocratie "ancienne" et "moderne". Avec les élections à la chambre de 1852 en vue, il décida de se dédier à la cause libérale.
Deux mois avant les élections, il publia un pamphlet politique, sous le pseudonyme ‘paysan de la Hesbaye’. Il fustigea une passion soupçonnée des classes conservatrices en Belgique: le coup d'état, d'après le modèle français de Louis Napoléon Bonaparte. Liberté, ordre et progrès trouvèrent leur plus ardent avocat en Gilliodts. Il souligna la bataille séculaire pour arriver à ces nobles vertues, ce qui devait à ses yeux également inspirer le parti libéral. Le résultat des urnes le contredit.
Rien n'arrêta Gilliodts pour préciser et approfondir ses vues. Ainsi, le premier tome parut des Etudes sur l’histoire de Belgique considérée dans ses rapports avec l’histoire de la société au moyen âge (cf. version numérique infra). En introduction, Gilliodts plaida pour une approche philosophique, ce qui permit de dresser un tableau plus large, mais également plus clair. Les historiens belges ressentaient un certain malaise, comme la nature de l'ouvrage ne semblait pas déterminée. Les réactions conservatrices furent bien évidemment négatives. D'autres reprochaient au jeune auteur, âgé de 26 ans, d'avoir surtout copié (plagié) beaucoup. L'audace de l'auteur -s'attaquer à un aussi vaste sujet- imprimait néanmoins le respect.
Un second volume des Etudes n'a jamais paru. Le fiasco de la carrière politique de l'auteur en fut une cause majeure: un nouvel échec en 1854 lors des élections à la Chambre des Représentants confirma la mauvaise fortune du citoyen Gilliodts, qui s'était même vu contraint de retirer sa candidature trois jours avant l'élection.
Ainsi, Gilliodts se tourna vers l'administration de la fortune familiale, ce qui le mena à la Société centrale d’Agriculture de Belgique. En 1858, il publia un rapport sur les politiques de prévention face au risque d'inondations en Flandre Occidentale. Afin de documenter ses positions, l'auteur était bien contraint d'avoir recours aux archives, où il trouva sa nouvelle vocation.
Au mois de mai 1858, Gilliodts épousa Eugénie Van Severen, fille d'un homme politique libéral. L'épouse expira cependant déjà en avril 1859, lors de la naissance de la fille du couple, à peine un an après avoir convolé en noces. Serait-ce la cause d'un passion sans mesure pour le passé? Dans les années 1860, Gilliodts se profila sans relâche comme érudit. Ainsi, il devint trésorier de la toute nouvelle Société archéologique brugeoise en 1865. En décembre 1867, deux ans plus tard, le roi le nomma comme membre de la CRALO. Déjà pendant l'été de la même année, il fit parti de la commission pour la traduction néerlandaise (flamande) du Code Pénal.
1867 fut ainsi une année charnière, comme son premier travail d'érudition parut également. Il s'agissait d'un article assez court, où l'auteur s'attelait à un petit poème:
‘Eik potjek lag op den bank,
Eik potjek viel van den bank,
Er is geen meester in geheel Brabant,
die Eik potjek genezen kan’
La méthode suivie se prête à une comparaison avec celle appliquée plus tard à d'innombrables sources d'archives. Gilliodts mit la source dans son contexte, en rassemblant un nombre inouï de sources diverses. Les conclusions étaient laissées au lecteur. Les indications données par l'érudit furent de nature générale et presque philosophique: 'Eik potjek’ constituait peut-être une référence à la tirannie, à mettre à terre par la population?
La publication de documents d'archives prit ensuite le dessus. En octobre 1868, la ville de Bruges nomma Gilliodts archiviste. Le prédécesseur ayant confié le "trésor des chartes" à Gilliodts en personne, avec la supplique de publier tout, son successeur reprit le flambeau d'une façon tout à fait originale. Selon Gilliodts, toute pièce d'archive authentique pouvait être considérée comme une "Charte". Son Inventaire des chartes combine par conséquent la description de pièces d'archives avec la publication pure d'autres pièces, des analyses et interprétations (cf. le sixième volume, de 1876, ci-dessous). Le résultat fut impressionnant, mais aussi confus.
A partir de 1878, Gilliodts siégea également à la Commission Royale d'Histoire. Malgré son assiduité dans les réunions, son activité de publication restait limitié. Ne s'y sentit-il pas à l'aise ? L'auteur était par ailleurs fort occupé pour l'autre vénérable commission royale: entre 1874 et 1914, Gilliodts ne produisit pas moins de vingt-sept volumes de coutumes de juridictions aussi variées que Bruges, Nieuport, Poperingue et Ypres. Il va de soi que les publications ne furent pas sans fautes. L'avantage de la rapidité de l'auteur consista évidemment dans la cohérence et l'ordonnancement des volumes. En trois ans, entre 1890 et 1893, les petites villes et communes du Franc de Bruges furent traitées en six volumes:
Le décès de sa fille Marie en juillet 1904 frappa Gilliodts (alors âgé de 77 ans) comme un drame. Deux ans plus tard, presque jour pour jour, il se remaria avec Mme Romanie Vandenbussche (sa cadette de quarante-six ans!). La presse se régala de l'union inattendue entre l'archiviste fortuné (‘millioenair’ une dizaine de fois) et une ancienne servante. Au même moment, Gilliodts prit une autre décision: démissionner comme membre de la Commission Royale d'Histoire, une décision avec un unique précédent, caractéristique de l'obstination du personnage.
Gilliodts fut affublé d'excentrique depuis ses deuxièmes noces. Cependant, sa renommée n'avait pas fini de croître au cours des années précedentes. Une nouvelle génération d'historiens lut ses Etudes de 1853 avec grande dilection. Paul Fredericq, professeur à Gand, appréciait son histoire libérale. Henri Pirenne goûta également l'archiviste, notamment à cause de leur passion commune pour l'histoire urbaine. Les Études louèrent déjà en 1853 les villes comme des bastions de liberté. La même vision se perpétua dans les publications pour la CRALO, jusqu'à la mort de l'archiviste, le 24 juillet 1915, inébranlablement affecté aux sentiments politiques de sa jeunesse.
dr. Timo VAN HAVERE (KULeuven)
Bibliografie/Bibliographie
- DE SMET, J., ‘Stadsarchivaris Louis Gilliodts-Van Severen, 1827-1915’, Het Brugs Ommeland, 12 (1972), 9-16.
- VANDEWALLE, A. (red.), 100 jaar Gilliodts. Academische zitting en tentoonstelling ter herdenking van de voormalige stadsarchivaris Louis Gilliodts-Van Severen (1827-1915). Brugge, stadhuis. 9 feb. – 2 maart 1980. Catalogus, Brugge, 1980.
- VAN HAVERE, T., ‘Op weg naar het archief. De jonge jaren van Louis Gilliodts (1827-1915)’, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 150 (2013), 425-443. DOI 10.21825/hvgg.v150i2.19173