donderdag 20 juli 2023

LEDEN VAN DE COMMISSIE/MEMBRES DE LA COMMISSION: Charles FAIDER (1811-1893)

Charles-Jean-Baptiste-Florian Faider zag het levenslicht op 6 september 1811 te Triëst (1) in Oostenrijkse keizerrijk. Geboren in een familie met een rijke geschiedenis aan advocaten en (hoge) ambtenaren, was hij voorbestemd voor een juridische carrière. Zijn overgrootvader François-Ghislain-Joseph Faider streek vanuit het Groothertogdom Luxemburg neer in Bergen in de achttiende eeuw en werkte als postmeester. De grootvader van Charles, Charles-Joseph Faider, was actief als advocaat bij de Conseil souverain van Henegouwen.Charles Faider zou later zelf schrijven in drie volumes voor de Koninklijke Commissie over de gewoonte in Henegouwen. Charles’ vader, net zoals zijn eigen vader Charles-Joseph genaamd, was een hoge ambtenaar bij la Régie nationale de l’Enregistrement des Domaines et Droits réunis. Door zijn ambt bekleedde de man verschillende posten in heel Frankrijk om uiteindelijk, mede bewerkstelligd door het einde van het keizerrijk in Frankrijk, neer te strijken in Luik waar hij later voor bewezen diensten werd gehuldigd in de Leopoldsorde. 

Het gezin Faider keerde terug naar de Nederlanden. Zijn hogere studies in de Rechten begon Charles Faider aan de universiteit in Luik om ze te voltooien in Leuven waar hij zich wist de onderscheiden in het Romeins recht. In 1831 behaalde Charles Faider zijn licentiaat in de rechten. Na een korte periode als stagiair-advocaat en als medewerker bij het ministerie van Binnenlandse zaken, begon Charles Faider zijn carrière in de magistratuur in 1837 als substituut-procureur des Konings in Leuven en later in Antwerpen. Na het behalen van zijn rechtendiploma op twintigjarige leeftijd, kon Charles Faider dus als zesentwintigjarige aan de slag als magistraat. In 1844, op de leeftijd van drieëndertig, werd hij procureur-Generaal bij het Hof van beroep te Brussel om uiteindelijk 7 jaar later het mandaat van procureur-Generaal bij het Hof van Cassatie uit te oefenen, het ambt waaraan hij zijn blijvende faam en reputatie te danken heeft

 

Naast zijn belangrijke rol in de magistratuur betrad Charles Faider de politiek als Minister van Justitie in de liberale regering De Brouckère (1852-1855). Kenmerkend voor de politieke periode van Charles Faider is de totstandkoming van de zogenaamde ‘wet Faider’ die werd uitgevaardigd tijdens zijn ministerschap in de regering De Brouckère (Wet van 20 December 1852 betreffende de vervolging van beledigingen aan buitenlandse staatshoofden). Deze wet is zeer merkwaardig omwille van het feit dat Faider, zoals hiervoor omschreven als een fervent voorstander van de Belgische vrijheden en lof had voor het vrije debat, hiermee de vrijheid van drukpers zwaar beperkte door het beledigen van buitenlandse staatshoofden te verbieden. Ondanks dat de wet er kwam na hevige druk van de Franse overheid, veroorzaakte dit natuurlijk kritiek, zeker van de pers. 

 

Al sedert 1846 was Charles Faider lid van de Koninklijke Academie. In 1866 en 1876 had hij al kort de eer om het voorzitterschap op zich te nemen. Na zijn pensioen in 1886 werd hij in 1888 opnieuw voorzitter als opvolger van Guillaume de Longe. Hij bleef deze functie uitoefenen tot aan zijn dood in 1893. 


Naast zijn activiteiten in de Koninklijke Academie was Charles Faider ook actief in andere verenigingen waaronder de Société de Statistique de Paris, de archeologische kring te Edingen, de Koninklijke academie van de geneeskunde. Zijn interesses overschreden dan ook het louter juridische, met grote interesses in de economie en de statistiek. Net zoals zijn grootvader werd Faider gehuldigd in de Leopoldsorde. 

 

Charles Faider was een grote verdediger van de grondwet**, waar hij ‘Constitution’ steeds met hoofdletter ‘C’ schreef om het belang van de grondwet 1831 te benadrukken. Als aanhanger van het constitutionalisme hechtte hij zeer veel belang aan de oorspronkelijke tekst en interpretatie van 1831. Ook de oude Belgische teksten en gewoontes uit het (verre) verleden speelden voor hem een grote rol om het Belgisch (grondwettelijk) recht te interpreteren.*** De nadruk die Faider legt op de (rechts)geschiedenis maakte van hem een meer dan geschikte kandidaat als voorzitter van de Academie. In zijn werk Coup d’oeil historique sur les institutions provinciales et communales en Belgique (1834) schreef Faider op jonge leeftijd (hij was pas 23 jaar oud) dat het ontstaan van België verre van plotseling is, dat het land louter een fusie is van gebieden die al sinds de Germanen een grote verbondenheid met elkaar vertonen. De centralisatie die de grondwet van 1831 drukt deze verbondenheid en eenheid uit, waar de wet (la loi) de orde dient te beschermen


Charles Faider ziet de Grondwet als een liberale tekst, die het liberalisme en individualisme belichaamt (4). Hij heeft in zijn discours weinig woorden over voor de sterke katholieke invloeden in het nationaal  Congres en de uiteindelijke Grondwet. De vrijheden die de Grondwet aan haar burgers schonk (volgens Faider oude herontdekte Belgische vrijheden) (5) waren volgens Faider de grootste troef die België had ten opzichte van andere (buur)landen. De belangrijkste van deze vrijheden  waren volgens Faider de vrijheid van eredienst, de vrijheid van onderwijs, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van drukpers, zoals hij dit omschreef in zijn mercuriale van 1876. De magistratuur, en zeker het Hof van Cassatie, is volgens Faider de bewaker van de constitutie, die de juiste toepassing ervan moet waarborgen, om zo de burger te beschermen. Omdat de magistratuur die belangrijke taak dient te vervullen, is het uiterst noodzakelijk dat de Belgische magistraat zijn grondwettelijke vrijheden goed kent en begrijpt. 


Charles Faider was voorzitter van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave van Oude Wetten en Verordeningen van België tussen 1888 en 1893 (hij werd lid in 1858). Hij gaf vanaf 1871 het gewoonterecht van het graafschap Henegouwen uit, waarvan het gedigitaliseerde eerste volume hier volgt:



Charles-Jean-Baptiste-Florian Faider est né le 6 septembre 1811 à Trieste, dans l'Empire autrichien. Issu d'une lignée d'avocats et de hauts fonctionnaires, il était destiné à une grande carrière juridique. Son arrière-grand-père François-Ghislain-Joseph Faider, originaire du Grand-Duché de Luxembourg, s’installait à Mons au XVIIIe siècle et exerçait la profession de “maitre des postes”. Le grand-père de Charles, Charles-Joseph Faider, fut avocat au Conseil souverain de Hainaut. Charles Faider lui-même écrivait plus tard en trois volumes pour la commission Royale sur la coutume en Hainaut. Le père de Charles, tout comme son propre père nommé Charles-Joseph, fut haut fonctionnaire à la Régie de l'Enregistrement des Domaines et Droits réunis. Il occupa divers postes à travers la France avant de s'installer finalement à Liège, où il serait plus tard honoré pour ses services dans l'Ordre de Léopold.

La famille Faider retourne aux Pays-Bas. Charles Faider commençe ses études supérieures de droit à l’université de Liège pour les terminer à Louvain, où il réussissait à se distinguer en droit romain. En 1831, Charles Faider obtenait son diplôme en droit. Après une brève période en tant que stagiaire-avocat et assistant au Ministère de l'Intérieur, Charles Faider entame sa carrière dans la magistrature en 1837 en tant que substitut du procureur du Roi à Louvain, puis à Anvers. Diplômé en droit à vingt ans, il a donc pu commencer sa carrière de magistrat à l'âge de vingt-six ans. En 1844, à l'âge précoce de trente-trois ans, il devint Procureur Général à la Cour d'appel de Bruxelles pour finalement occuper, sept ans plus tard, le poste de Procureur Général à la Cour de Cassation, fonction à laquelle il doit sa renommée durable.

En plus de son rôle important dans la magistrature, Charles Faider s'engageait en politique en tant que Ministre de la Justice dans le gouvernement libéral-unioniste de Brouckère (31 octobre 1852-30 mars 1855). La période politique de Charles Faider est caractérisée par la création de la “loi Faider” (Loi du 20 décembre 1852 relative à la répression des offenses envers les chefs des gouvernements étrangers), qui a été promulguée pendant son mandat de ministre dans le gouvernement de Brouckère. Cette loi est très remarquable en raison du fait que Faider, comme décrit précédemment en tant que fervent défenseur des libertés Belges et en faveur du débat libre, limitait fortement la liberté de la presse en interdisant les insultes envers les chefs d'État étrangers. Bien que la loi ait été adoptée sous une pression intense du gouvernement français, cela suscitait naturellement des critiques, notamment de la part de la presse.

Depuis 1846, Charles Faider était membre de l'Académie royale. En 1866 et 1876, il avait déjà eu brièvement l'honneur d'en assumer la présidence. Après sa retraite en 1886, il devenait à nouveau président en 1888, succédant à Guillaume de Longe. Il exerçait cette fonction jusqu'à sa mort en 1893.

En plus de ses activités à l'Académie royale, Charles Faider était également actif dans d'autres associations, dont la Société de Statistique de Paris, le cercle archéologique d'Enghien et l'Académie Royale de médecine. Ses intérêts allaient au-delà du seul domaine juridique, avec un vif intérêt pour l'économie et les statistiques. Tout comme son grand-père, Charles Faider il a été honoré dans l'Ordre de Léopold.

Charles Faider était un grand défenseur de la constitution, qu'il écrivait toujours avec un majuscule 'C' pour souligner l'importance de la constitution de 1831. En tant que partisan du constitutionnalisme, il attachait une grande importance au texte original et à l'interprétation fidèle à la lettre et l'esprit de 1831. Les anciens textes et les coutumes Belges du passé (lointain) jouaient également un rôle majeur pour lui dans l'interprétation du droit Belge (constitutionnel). L'accent mis par Faider sur l'histoire (juridique) a fait de lui un candidat plus que qualifié pour la présidence de l'Académie. Dans son ouvrage "Coup d'œil historique sur les institutions provinciales et communales en Belgique" (1834), Faider écrivait à un jeune âge (il n'avait que 23 ans) que la création de la Belgique est loin d’être soudaine, que le pays n’est qu’une fusion de territoires étroitement leés les uns aux autres depuis l’époque germanique. 

La centralisation imposée par la constitution de 1831 réprime cette connexion et unité, où la loi doit protéger l'ordre. Charles Faider considère la Constitution comme un texte libéral, incarnant le libéralisme et l'individualisme. Il parlait peu dans son discours des fortes influences catholiques au Congrès national et dans la Constitution finale. Selon Faider, les libertés accordées aux citoyens par la Constitution (selon lui, d'anciennes libertés Belges redécouvertes) étaient la plus grande force de la Belgique par rapport à d'autres pays (voisins). Les principales de ces libertés étaient, selon Faider, la liberté de culte, la liberté d'éducation, la liberté d'association et la liberté de la presse, comme il le décrivait dans sa mercuriale de 1876. La magistrature, et en particulier la Cour de cassation, était, selon Faider, le gardien de la constitution, chargé de garantir son application correcte afin de protéger le citoyen. Étant donné que la magistrature devait remplir cette tâche importante, il était extrêmement nécessaire que le magistrat Belge connaissait et comprenait bien ses libertés constitutionnelles.

Charles Faider a été président de la Commission royale pour la publication des anciennes lois et ordonnances de la Belgique entre 1888 et 1893 (il en est devenu membre en 1858). À partir de 1871, il publiait le droit coutumier du comté de Hainaut, dont le premier volume numérisé est disponible ci-dessus.

Senne DE KERPEL (student-onderzoeker/étudiant-chercheur, VUB)



(1) In het kader van het ambt van zijn vader bevond het gezin Faider zich in Triëst (Indépendance Belge, 4 augustus 1893).


(2) Waar hij vaak de vergelijking maakt met de Franse grondwet die hij zelf minder modern vindt dan de Belgische; Faider heeft ook de grondwet van andere staten bestudeerd, zoals de Spaanse grondwet van 1812 die hij “onliberaal” vond.


(3) In de jaarlijkse mercuriale van 1871 verwijst Charles Faider naar een aantal grondleggers van de grondwet van 1831, wat de betrokkenheid van het constitualisme in de visie van Charles Faider enkel benadrukt.


(4) Zo verwijst hij naar de (weder)invoering van de volksjury bij bijvoorbeeld de drukpersmisdrijven.


(5) Faider erkent ook de invloed van de Franse Grondwet, maar nog belangrijker zijn oude teksten zoals het Charter van Cuyck (Luik, 1198), Vrede van Fexhe (Luik, 1316), de Brabantse Blijde intrede (1356).





Bibliografie/références:


  • DELBECKE, B., "Gerechtelijke nationale cultuur en haar blinde vlek: de mercuriales en gelegenheidsredes van Charles Faider als Procureur-Generaal bij het Hof van Cassatie (1871-1885)", TRG LXXV (2007), nr. 4, 363-394 DOI 10.1163/157181907782912435.

  • FAIDER, C., "La Constitution", La Belgique judiciaire 1871, kol. 385-399, hier.

  • FAIDER, C., "Les quatres grandes libertés constitutionnelles", La Belgique judiciaire 1876, kol. 1329-1343, hier.

  • GIRON, A., "Notice sur Charles-Jean-Baptiste-Florian Faider membre de l'académie" in X (ed.), Annuaire de l'Académie Royale de Belgique des sciences, lettres et des Beaux-Arts de Belgique, Brussel, Hayez, 1894, 376-497, Google Books

  • HOLTHÖFER, E. "Faider, Charles Jean-Baptiste Florien". In M. STOLLEIS (Hrsg.) Juristen: ein biographisches Lexikon von der Antike bis zum 20. Jahrhundert,  München: Beck, 2001, 197-198.

  • La Nation, 19 november 1852, nr. 324, 1, hier.

  • Pasinomie Troisième série. T. XXII, Brussel, Meline, 1852, nr. 564, 620-631, hier.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten

OPEN ACCESS: Recueils de la Société Jean Bodin pour l'Histoire Comparative des Institutions (KULeuven, Bibliotheek Faculteit Rechtsgeleerdheid en Criminologische Wetenschappen)

  De bibliotheek van de Faculteit Rechtsgeleerdheid en Criminologische Wetenschappen van de KULeuven verzorgde een digitalisering in open ac...